Mas Papo

Home - Verhalen - Korte verhalen

 

 

Home

Gedichten

Verhalen

Radio

Actief - Agenda

Diversen

Overbuurvrouw

Een straat in een nieuwbouwwijk in een middelgroot dorp. Keurige woningen in rijen opgesteld in gelijksoortige straten aan de toenmalige rand van het dorp.

Wij woonden in de Magnoliastraat. Waar eens hei was, waren nu bloemen. Het dorp ging er dus wat dat betreft niet op achteruit. Een straat die overdag was uitgestorven en waar wij als kinderen nog op straat konden spelen. 's Avonds kwamen de mannen thuis op hun fiets of brommer; een enkeling had een auto. De vrouwen poetsten overdag hun huizen en zorgden dat het avondeten op tijd klaar was. Niet alle vrouwen waren bevriend met elkaar. Onze overbuurvrouw was van hetzelfde type als mijn eigen moeder en dat ging niet altijd samen. De een wilde niet voor de ander onderdoen. ‘Wat een kakmadam’, zei mijn moeder dan, als de overbuurvrouw kwam klagen over wat wij nu weer hadden uitgespookt

De bakker, groenteman en melkboer kwamen gewoon nog aan de deur om hun handel te verkopen. Bij ons was het, toeval of niet, dat elk dagdeel één van de venters de straat bezocht. Om de andere dag reden ze de straat in, belden aan bij de bewoners, renden terug naar hun wagen om hun waar te zoeken in de afgeladen wagen, sneden of maten de afgepaste hoeveelheden af en renden vervolgens weer terug naar de voordeur om het bestelde af te geven en af te rekenen. Veel werd op de pof gekocht. Het was geen rijke buurt waar wij woonden.

Het was zo'n week met veel vrije dagen, Hemelvaart en Koninginnedag viel in dezelfde week. Op een van de niet vrije dagen kwamen de groenteman en de melkboer gelijkertijd de straat ingereden. Ze hadden haast, door de vrije dagen moesten ze hun wijk in minder dagen ronden. Ze hadden de vrouwen gewaarschuwd; ze zouden niet aan de deur komen, maar via een bel of toeter laten weten dat ze er waren. Nadat de toeter had geklonken, pakte mijn moeder haar tas en pannetje en ging naar buiten. Ze bestelde wat aardappels en een bosje wortels. Terwijl de groenteman afwoog en uittelde, liep zij naar de melkboer om een liter melk ik haar pannetje te laten afmeten. Onze overbuurvrouw hanteerde de omgekeerde route. Omdat mijn moeder eerst de melk naar binnen bracht, liep ze met haar tas terug vanuit ons huis, naar de groenteman. Daar wilde ze haar reeds betaalde spullen ophalen; mijn moeder betaalde wel netjes direct. Maar het liep anders dan dat zij had verwacht. Toen mijn moeder haar zakjes met ingekochte waar wilde pakken, krijste de overbuurvrouw: ‘Dat zijn mijn wortels!‘. En pakte het zakje om het in haar tas te doen. ‘Nietes, kreng’, riep mijn moeder, ‘die heb ik net gekocht!’. Het volgende moment vlogen de vrouwen elkaar in de haren en rolden slaand en schreeuwend over straat.

Met mijn vingers in mijn oren en luid zingend rende ik naar binnen; ik hield niet van ruziënde mensen. Wie de wortels heeft bemachtigd weet ik niet, maar het was duidelijk wat mijn wortels waren.


Koninklijke wachtkamer

Als mijn vader de kaartjes kocht stond ik met mijn rug naar hem toe, te kijken naar de deur van de koninklijke wachtkamer. Wij reisden veel per spoor en als de trein op perron 1 nog niet was aangekomen, wachtte ik nooit op een van de banken op het perron, maar altijd in de hal, zodat ik zicht hield op de koninklijke wachtkamer.

Vanuit de centrale hal recht tegen de kaartverkoop bevond zich de deur naar de koninklijke wachtkamer. Een fijn wapen boven de deur maakte het tot een werkelijk koninklijk geheel. Als mijn ouders buiten zaten in het zonnetje bleef ik treuzelend binnen zitten. Vanaf het perron was het niet mogelijk de wachtkamer in te kijken; dikke vitrage maakte het onmogelijk iets van beweging op te vangen, laat staan iets te zien van het koninklijke paar, dus bleef ik binnen. Maar zonder resultaat. Toch moesten ze daar regelmatig zitten. De deur was altijd gesloten, maar ieder moment zou de deur open kunnen gaan en zou ik de koningin kunnen zien, gezeten op haar koninklijke stoel met aan beide zijde een hofdame. De prins op een stoel, een iets kleinere natuurlijk, aan de andere kant van de wachtkamer. Als de koninklijke trein zou voorrijden stapte de koningin uit de wachtkamer en schreed door de hal naar het perron, terwijl de hofdames licht buigend de deur voor haar open hielden. Ik heb dit vele malen zien gebeuren en bedacht wat ik allemaal zou zeggen als ze mijn kant op zou kijken.

Geoefend, omdat ik haar eens ben tegengekomen bij de plaatselijke boekhandel. Helemaal onverwacht hield ik de deur voor die mevrouw open; het bleek de koningin te zijn. De chauffeur die buiten op haar stond te wachten bij de auto met het AA-kenteken, lachte naar me en zei: ‘Dat had je niet gedacht hè jongetje?’ Vanaf dat moment heb ik bedacht wat ik haar zou vragen. Maar de deur was altijd toe. Op een dag stond de deur op een kier. Ik sloop er behoedzaam naar toe en hoopte een glimp van het gezelschap te kunnen opvangen, maar een stationsmedewerker snelde naar mij toe en zei vriendelijk, maar zeer beslist: ‘Nee jongen, daar mag je niet in’. En net voordat ik naar binnen kon kijken, sloot hij met een sierlijke, ja haast koninklijke zwaai de deur voor mijn neus dicht. Was hij ook van koninklijken bloede? Natuurlijk, hij was een van de lakeien en was belast met de zorg dat er niemand de koninklijke wachtkamer in kon kijken. De koningin had immers voor elk probleem een aparte medewerker, zodat zij alleen maar hoefde te regeren en nergens anders aan hoefde te denken als zij in haar wachtkamer zat te wachten op haar koninklijke rijtuig.

Nooit heb ik de koninklijke wachtkamer van binnen gezien. Mijn herinnering is nog dezelfde. Even heb ik getwijfeld of ik naar de open dag zou gaan om de wachtkamer te bekijken. Ik ben er niet naar toe geweest. De deur is voor mij gesloten gebleven.


Mijn andere exen

Het klinkt raar, maar ik heb geen ex. Althans niet een partner die ik mijn ex zou noemen. Want wanneer is iemand je ex? Wat moet je met iemand hebben meegemaakt om die persoon je ex te noemen? Heeft het met de duur van de relatie te maken of met het feit of je seks met iemand hebt gehad of is het het gevoel dat je besluit iemand je ex te noemen?

Maar er zijn wel andere exen in mijn leven. Aan sommige heb ik een goede herinnering, aan ander een minder goede. Soms denk ik met weemoed terug aan zo'n ex, soms met afgrijzen.
Mijn ex-huis. Ik rijd er nog wel eens langs. De herinneringen komen boven als ik de straat in rijd. Mijn ex- huis is niet veel veranderd, een nieuw likje verf, een andere deur, de struiken uit de voortuin, maar verder is alles nog heel vertrouwd. Ik zie mijn ex-buurman zijn voordeur uitkomen en zwaai even, maar doe snel mijn hand omlaag. Zijn vrouw is niet meer onze ex-buurvrouw, maar heel iemand anders. Ze is nu dus zowel van ons een ex, als van hem. Niet eens even een kaartje...
Mijn ex-auto. Over een relatie gesproken: wij zijn elkaar ruim 325000 kilometer trouw gebleven. En soms mag ik er nog wel eens in rijden, als mijn huidige auto ter reparatie in de garage staat. Na al die kilometers bleek mijn ex niet meer verkoopbaar en wordt nu als leenauto gebruikt. We zijn altijd blij als we elkaar weer zien...

Mijn ex-favoriete actieve schrijver. Als je een favoriete schrijver hebt en die komt na ruim 50 boeken te overlijden, is het dan je ex-favoriete schrijver en moet je op zoek naar een nieuwe, of telt deze nog mee als favoriete schrijver? Als actieve schrijver is het mijn ex-favoriete schrijver. Zijn boeken staan nu op apart afgesloten plankje...
Mijn ex-werkgever. Hij belde me laatst nog op om eens te komen praten: ‘Wie weet kunnen we iets voor elkaar betekenen’. Maar vergat de reden waarom wij uit elkaar zij gegaan ...
Mijn ex-politieke partij. Als pacifist heb ik geprobeerd dienst te weigeren, maar dat lukte niet zo gemakkelijk. De majoor waar ik mee sprak was het niet eens met mijn idee dat je in het leger wordt opgeleid om mensen neer te schieten. Mijn ex-partij was het daar wel mee eens. Helaas is de PSP ‘opgegaan’...
Mijn ex-god. Op onze christelijke school met bijbel hebben we geleerd waarom je dat ongeluk niet krijgt. De auto mist je op een haar na. ‘Dat is een engel, die geeft je een zetje’. Ik vroeg me af waarom mijn vriend wel door de auto werd geraakt. Die vraag maakte me niet populair bij mijn onderwijzer, maar gaf mij mijn twijfels. Ik denk nog wel eens aan mijn ex-god terug. Was wel een veilige tijd...

Geen partner, maar andere exen. Nou ja, als het dan toch moet: ik heb een ex-vriendin en een ex-verloofde. Maar deze zijn nu beiden mijn vrouw.


Simon Carmiggelt (In Trouw gepubliceerd op 28 december 2009)

Jaren ben ik in de veronderstelling geweest dat onze buurman Simon Carmiggelt was. Mijn vader had in zijn kleine boekenkast tussen een paar doe-het-zelf boeken en een boek van Olaf J. de Landell, een grijs boekje staan met de titel Honderd Dwaasheden. Op de achterkaft van het boekje stond onder de beschrijvende tekst een tekening van een ietwat melancholische, mistroostige, een beetje schuin van onderuit kijkende man. Een serie diepe rimpels in zijn voorhoofd, de dunne haardos slordig alle kanten op zwaaiend op het hoofd. Het was niet de tekening van een personage uit een van de verhalen, maar, volgens mijn vader, van de schrijver van het boekje zelf: Simon Carmiggelt.

Toen wij ons nieuwe huis betrokken kwamen naast ons twee wat oudere mensen wonen. Ze hadden de kapperszaak enige tijd geleden verkocht en wilden de eerste van hun laatste jaren doorbrengen in de doorzonwoning die zij van de opbrengst van de kapperszaak hadden gekocht. Vanwege hun zaak waren ze geabonneerd op diverse bladen. Ze hadden deze niet opgezegd, maar mee verhuisd naar hun nieuwe woonplek. Volgens afspraak met mijn vader mocht ik eens per week de oude Panorama ophalen. De man wist dat ik het was, want ik klepperde altijd met de brievenbus. De adem stokte in mijn keel toen voor de eerste keer de deur open werd gedaan door een man met dezelfde meewarige en mistroostige blik, ietwat schuin omhoog kijkend, met haast nog diepere rimpels op zijn voorhoofd omdat hij schuin omhoog naar beneden moest kijken.

Het was de man van de achterkant van mijn vaders boek. Hij keek mij aan en vroeg met een soort mompel in zijn stem wat ik kwam doen.
Nadat ik van de schrik bekomen was, vertelde ik hem dat ik van hiernaast was en de oude Panorama kwam ophalen, zoals zij met mijn vader hadden afgesproken. De man mompelde nog iets en slofte naar binnen terwijl hij mij wenkte hem te volgen. Toen we in de kamer stonden begon hij tegen mij te praten, maar ik verstond geen woord van wat de man zei en wist toen helemaal zeker dat hij Simon Carmiggelt moest zijn. Als je niet duidelijk kunt praten, moet je de dingen opschrijven bedacht ik me en nam het tijdschrift van hem aan. Verrukt draaide ik me om en rende met het tijdschrift onder mijn arm weer naar huis. Wij hadden een beroemde buurman!

Vele jaren later, toen Honderd dwaasheden al lang tussen mijn verzameling andere eerste drukjes van Simon Carmiggelt stond, las ik in de krant dat mijn buurman was overleden. Ik was te laat op het kerkhof om de hele ceremonie mee te maken, maar toen ik aankwam zag ik nog net de kuif van Simon Carmiggelt achter een boom verdwijnen. Natuurlijk was hij het geweest die voor mijn buurman zijn laatste woorden had uitgesproken: ‘Het was zo'n man, die ook je buurman zou kunnen wezen, zo'n gewone man die op zijn tijd de Panorama las, eigenlijk een man precies als ik ... ’.


Nieuwjaarsreceptie

Afgelopen vrijdag 8 januari was het weer zover: de onvermijdelijke nieuwjaarsreceptie. Bij binnenkomst staan ze al klaar: de leden van ons managementteam. Keurig uitgedost in driedelig, gezicht in de plooi, een glas in de linkerhand, de rechter vrij om te schudden en de schoenen gepoetst. Als je de eerste bent, hoef je niet in de rij, want iedereen komt. Iedereen voelt zich, of liever, is verplicht te komen naar dit gezellige samenzijn op de eerste vrijdag van elk jaar. Behalve als 1 januari op een donderdag of vrijdag valt, dan schuift het een week op, zoals vermeld in de huisreglementen, eens opgesteld door de oprichter van ons bedrijf.

Langzaam maar zeker druppelen de collega's binnen, luid pratend en rondkijkend wie er al zijn en vooral om te zien of er een strategische plek kan worden gevonden bij de balie met de warme hapjes. De juffrouwen van de catering staan al giechelend klaar om na de nieuwjaarstoespraak de schalen te vullen met de toastjes met paling, zalm en ei en de altijd aanwezige bitterballen. De groepjes vormen zich. De medewerkers van de administratie staan rondom hun baas stilletjes in een hoekje een beetje rond te kijken. In een andere hoek hangen de automatiseerders lachend en grappend om alles wat ze zien aan de ronde tafels en in het midden van ons bedrijfsrestaurant (zeg geen kantine) staan de verkopers luid te praten en elkaar de loef af te steken.
Om precies 18.00 uur loopt onze directeur richting spreekgestoelte, door

de technische dienst klaargezet. Het geroezemoes verstomt als hij een keer kucht en een paar keer ‘test’ roept. Natuurlijk is iedereen meteen stil als hij het woord neemt. Grinnikend pakt hij een paar velletjes uit zijn binnenzak. Met de woorden dat hij het dit jaar niet te lang zal maken begint hij zijn veel te lange speech. Zonder van zijn papier op te kijken leest hij de belangrijkste gebeurtenissen van vorig jaar voor: de crisis, de Mexicaanse griep, de Q-koorts en allemaal zaken die we allang weer waren vergeten.
De mensen van de administratie luisteren geduldig, de automatiseerders maken van elke zin een grappige variant en de verkopers staan op de juiste momenten driftig ja te knikken en nee te schudden.
Schijnbaar trots sluit hij zijn toespraak af en heft het glas op het nieuwe jaar. Er wordt hard geapplaudisseerd. De administratie kijkt nog wat rond en loopt schoorvoetend richting schalen, de automatiseerders roepen: ‘Bis, bis’ terwijl ze zich op de hapjes storten en de verkopers drommen om de directeur om te vertellen hoe geweldig zijn woorden waren. De directeur laat het zich met een zucht welgevallen. De eerste medewerkers hebben het pand al verlaten.

Voordat ik naar huis ga loop ik nog even naar mijn werkplek om mijn laptop op te halen en kan er niets aan doen dat ik onze directeur door de telefoon tegen zijn vrouw hoor zeggen: ‘Wat een ellende toch elk jaar. Ben blij dat we het weer hebben gehad. We moesten dit eigenlijk maar eens afschaffen.’


Gezegend zijt gij

Klokslag 17.55. ‘Handen wassen!’, roept mijn moeder. En als mijn moeder ‘Handen wassen’ roept, kun je het beste maar meteen je handen gaan wassen, want klokslag 18.00 uur gaan we eten.

Aan het hoofd van de tafel zit mijn vader. Zijn hand op het boek. Zijn gezicht op rustig, maar vastberaden. Rondkijkend of iedereen wel precies op tijd op zijn plaats zit en of de handen gewassen zijn. Rechts van hem mijn moeder. Zij is er nog niet, want om 18.00 uur zet zij het eten op tafel. De aardappelen, de groente en het stukje vlees. Tegenover haar zit mijn oudste broer. Lachend kijkt hij in het rond en doet mijn vader na. Naast hem mijn zus. Hopelijk eet zij vandaag goed, want telkens als zij niet eet moet zij op de trap gaan zitten, elke dag een tree hoger en ze heeft al bijna de overloop bereikt. Tegenover haar zit mijn jongste broer, in alles een evenbeeld van mijn moeder. Aan het andere eind van de tafel zit ik. Recht tegenover mijn vader. Mijn handen al gevouwen; als laatste gewassen, dus niet helemaal schoon. Mijn ogen al op een kier. Iedereen in afwachting van de dagelijkse ceremonie.

Als mijn moeder de pannen op tafel zet, complimenteert mijn vader, terwijl hij zijn handen vouwt en spiedend ons in de gaten houdt, niet alleen mijn moeder maar ook zijn God: ’Gezegend zijt Gij, Here, onze God, Koning van de wereld, Schepper van deze vrucht van de aarde.’ Zijn ogen staan strak op mij gericht.

Hij ziet aan mij dat ik door mijn wimpers de tafel rondkijk om te zien of iedereen zijn ogen dicht heeft. Het bevreemd mij dat hij dat ziet. Hij moet toch ook zijn ogen gesloten hebben. Mijn broers grinniken naar elkaar en mijn zus eet snel een aardappel, die door mijn moeder op haar bord is geschept. Dan kijkt mijn vader de tafel rond en kijkt van de een naar de ander om tot slot weer bij mij aan te komen en ‘hij zag dat het goed was’ en knipoogt naar mij.

Het boek gaat open en ik ben benieuwd welk verhaal er vandaag wordt voorgelezen. Zou het Simson zijn, die reus die mij ontzag inboezemt? Of David die Goliath verslaat? Allebei Filistijnen volgens mijn vader. De een goed en de ander slecht. Nee, mijn vader leest voor uit het boek Koningen. Het gaat over de wijze Salomo die een kind in tweeën wil snijden, zodat allebei de moeders een half kind van hem krijgen. Dan besluit de echte moeder het kind aan de valse moeder te geven. Mijn vader kijkt met een glimlach op van zijn boek. Mijn broers lachen naar elkaar, mijn zus knikt naar mijn moeder, maar ik begrijp het niet. Waarom gebeurt dit, waarom geeft een echte moeder haar kind weg, waarom leest mijn vader dit voor en waarom lacht iedereen?

Dan besluit ik om vanaf nu niet meer te luisteren en later nooit in dat vreemde boek te lezen.


Mijn oom Gerrit

Een beetje een vreemde man, mijn oom Gerrit. Mijn moeder zei vaak: ‘Die ome Gerrit is een malle, maar ook wel een "goei menneke" hoor. Laat hem maar begaan’. Hij trok je op schoot en kietelde je wild en al riep je dat hij er mee moest ophouden, hij ging door tot je het in je broek deed. Hij trok zich van niemand iets aan en zei altijd dat je je vijanden maar moest vergeven, wat ik op een bepaalde manier wel tegenstrijdig vond. Maar toch kon oom Gerrit bij mij niets fout doen.

Het was speldjesverzameltijd en als wij bij hem op bezoek gingen had hij vaak de meest bijzondere exemplaren op zijn revers geprikt. Hoe hij daar aan kwam wist niemand en niemand vroeg hem er om. Speldjes van vreemde merken, uit vreemde landen en met vreemde onleesbare teksten. ‘Hij houdt het met de Russen’, zei mijn andere oom wel eens dreigend. Alle speldjes waren altijd voor mij, op één na. Die bleef op zijn jasje zitten als was het een onderdeel ervan.

Op school kregen wij te horen van de oorlog. Van nazi's, NSB'ers, verzetshelden en alles wat daar tussenin zat. Van mensen die moesten schuilen voor de vijand, van mensen die valse paspoorten maakten en weer anderen die geheime opdrachten moesten vervullen. Onze meester vertelde het verhaal van Tante Riek die de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers oprichtte en daarna de Landelijke Knokploegen.

Maar ook verraders zoals Miep Oranje die Tante Riek heeft aangegeven bij de Duitsers, ondanks haar koningsgezinde naam! Natuurlijk vroeg ik me af of er iemand die ik kende in het verzet had gezeten of misschien wel verraad had gepleegd. Kon je dan nog wel de straat op? Stel je voor dat je oom...

Tijdens een wandeling met mijn vader stelde ik hem de vraag die mij al een tijdje bezighield: ‘Weet jij of onze familie goed of fout is geweest in de oorlog?’. Er werd thuis nooit gesproken over de oorlog, alsof onze familie die periode had overgeslagen. De evacuatie werd als een verhuizing aangeduid en soldaten waren soldaten: ‘We liepen achter soldaten aan die over de dijk marcheerden. En of dat nou Duitsers waren of Engelsen, dat wisten we niet. We waren immers nog kinderen’. Even twijfelde mijn vader, maar zei toen resoluut dat er volgens hem niemand fout is geweest. Toen ik refereerde aan oom Gerrit moest hij hard lachen. ‘Nee, oom Gerrit’, zei hij, ‘die malle oom Gerrit van jou was een verzetsheld. Hij heeft in de winter van 44/45 mensen de Waal overgezet. Wij woonden nog in bezet gebied en de overkant was al bevrijd. Met zijn roeiboot hielp hij mensen te vluchten naar de veilige overkant. Je hebt toch dat speldje wel eens gezien?’ Ik knikte; natuurlijk had ik het speldje wel eens gezien. ‘Hij mag het eigenlijk niet altijd dragen, maar het is een lintje dat hem is opgespeld door de commissaris van de koningin voor zijn verzetsrol in de oorlog’.

© 2020 Mas Papo